'De onvermiste' is een spannend verhaal uit de bundel 'De Vonk'.
Hiervan heb ik nog een aantal exemplaren op voorraad.
De onvermiste
Aandachtig bekijk ik de inhoud van de puincontainer die naast het huis staat. Ik zie stenen, tegels en delen van de keuken. Daarbovenop liggen zachtboardplaten die door het vele roken lelijk zijn verkleurd.
Vorig jaar stond het huis te koop. Toen heb ik het bezichtigd. Want de ligging is goed, er is een grote tuin op het zuidwesten en heel belangrijk het was betaalbaar. Alleen het opknappen van het huis was voor mij een te grote klus.
De nieuwe eigenaar liet zich daardoor niet afschrikken. Integendeel hij heeft de renovatie grondig aangepakt. Misschien wel te grondig. Want zo stuitte hij op het duistere geheim van dit huis. De gevolgen waren niet te overzien. Een storm van wilde speculaties volgde over wat met wie zou zijn gebeurd. Na een tijdje werd het weer stil. Toch is de zaak nog steeds niet opgehelderd.
De deur gaat open. Een man van middelbare leeftijd en nagenoeg kaal hoofd komt naar buiten. Hij gaat gekleed in werkkleding die vol gaten en verfspatten zit. Kwaad wil hij mij vragen wat ik hier te zoeken heb.
‘Goede morgen’, zeg ik. ‘Ik ben Max van de Tichel en we hadden een afspraak.’
‘Klopt, ik ben D’r Wiel Sjevemet. Zo te zien was je al aan het rondneuzen.’
‘Ik was wat te vroeg. Dus ben even in het rond gaan kijken. ‘
‘Je had gewoon kunnen aanbellen. Ik was er al.’ Hij leidt mij naar binnen. In een automatisme wil ik mijn schoenen vegen. Maar er ligt geen mat en de vloer van de hal en de gang is helemaal afgeplakt met karton.
‘Dat hebben we gedaan om de tegelvloer te beschermen’, legt hij uit.
‘Het zou zonde zijn als die beschadigd raakte.’
‘Die vloer is authentiek.’
‘Ik was het mij aan het afvragen of het tegelwerk Art-deco of Jugendstil is?’
‘Geen van beide. Het is namelijk even oud als het huis’, laat hij weten.
‘Wanneer is het nog eens gebouwd?’
‘In 1933.’
‘Dan kan het kloppen’, zeg ik.
‘Zullen we maar naar binnen gaan?’ Hij gaat mij voor naar de woonkamer.
‘Eerlijk gezegd wil ik boven beginnen.’
‘Daar is niets te zien.’
‘Ik moet een totaalbeeld krijgen van de situatie. Anders kan ik niet werken. Daarom wil ik dadelijk ook in de tuin en de kelder kijken.’
Hij haalt zijn schouders op en leidt mij via de smalle trap naar boven.
‘Jij wilde het huis toch ook kopen?’, vraagt hij.
‘Ja, het leek mij een leuk pand. Alleen er moest zoveel gebeuren dat ik ervan af moest zien.’
‘Wij zijn al een half jaar bezig en we zijn nog niet klaar.’
‘Wie zijn wij?’
‘Mijn zwager en ik.
‘Maar het huis is toch van …?’
‘Van Yanina, mijn dochter. Maar zij is nu op haar werk.’
‘Wat doet zij?’
‘Zij zit in de verkoop.’
‘Ik herken het hier totaal niet meer’, zeg ik als ik boven ben.
‘We hebben het hele plafond eruit gehaald. Dat zag er niet meer uit. De nieuwe platen zijn besteld. Maar eerst doen we nog de verlichting.’
‘Nu weet ik het weer hier had je stoffen bedrading.’
‘Gelukkig had de vorige bewoner slechts een kleine tv en een paar lampen. Want als je hier een computer, zonnebank en wasdroger zou aansluiten dan vloog de boel onherroepelijk in de fik.’
‘Wat heb je met de bakelieten schakelaars gedaan?’
‘Die hebben we voorzichtig van de muur gehaald en in een doos gedaan. Als we klaar zijn plaatsen we die terug. Dat is weer zo’n mooi authentiek element.’
Ik loop naar het raam en tik op de nieuwe kozijnen. Het klinkt akelig hol.
‘Dat is onderhoudsvrij kunststof’, laat hij weten, ‘en niet van echt hout te onderscheiden.’
‘Jullie hebben al vaker huizen opgeknapt.’
‘Mijn zwager heeft drie kinderen.’
‘Die hebben ook allemaal een huis gekocht. Daarna gaan ze weer verhuizen omdat ze gaan samenwonen, kinderen krijgen of ze gaan elders werken’, vul ik aan.
‘Klopt, daarom hebben we afgesproken dat we maar één huis per jaar doen.’
‘Dat is verstandig en hoe gaat het met dit huis verder?’
‘We hopen dat we het snel mogen afmaken.’
‘En daarna?’
‘Gaat het in de verkoop want mijn dochter wil onder geen beding in dit spookhuis wonen.’
‘Daar kan ik in komen. Maar er zit wel een hoop tijd en geld in.’
‘Door de verbouwing stijgt ook de verkoopprijs en daar verrekenen we alles mee.’
Ik kijk nog even in het rond en dan gaan we naar beneden.
‘Hier had een oudere man gewoond?’, vraag ik.
‘Meer weet ik ook niet van hem.’
‘Was die alleen? Had die kinderen?’
‘Op het nachtkastje stond een oude trouwfoto. Volgens de notaris was hij weduwnaar en had hij geen kinderen of andere nabestaanden.’
‘Waar gaat dan de erfenis naar toe?’
‘Die is voor de overheid.’
‘Maakt dat de koop niet extra gecompliceerd?’
‘Welnee, die ambtenaren willen gewoon zo snel mogelijk verkopen. Dat maakt het juist lekker gemakkelijk.’
In de keuken staat slechts een tafel met een koffiezetapparaat en een aangebroken doos koekjes.
‘De oude keuken hebben we er al uitgesloopt’, ligt hij toe. ‘Die viel van ellende uit elkaar.’
‘De makelaar had mij gezegd dat er asbest in zat.’
‘Niks van gezien.’
Op een vensterbank liggen een hele serie verschillende schroeven, bouten en stukjes van koperen leidingen.
‘Die ga ik straks allemaal opmeten’, laat hij weten. ‘In dit huis is niets standaard.’
We lopen de tuin in. Daar is door de politie op diverse plaatsen gegraven. Verder is er een hoge dennenboom gekapt. Deze zou ziek zijn geweest. In een ooghoek zie ik een buurman die argwanend naar ons kijkt.
‘Bij mijn bezichtiging stuitte we ook op een ingegraven olietank’, zeg ik.
‘Nee, dat was een watertank en die mag je gewoon opgraven.’
Eenmaal binnen ga ik via een steile houtentrap de kelder in. Een aantal leidingen zijn daar vervangen. Maar de stellingkast gevuld met volle wekglazen staat er nog. Wat ook niet is veranderd, is de muffe lucht. Die geur doet mij denken aan de kelder van mijn opa en oma. Na nog een blik ga ik weer naar de frisse lucht.
Dan stappen we de woonkamer in. Zwijgend kijk ik in het rond. Langs de muur met de buren staan alle meubels als in een showroom op een rij. De muur aan de andere kant is volledig kaal. Daarvoor staat een standaard met een bouwlamp. Die schijnt in de muurkast zonder deur.
‘Dat is wat jullie de PD noemen’, laat hij weten.
‘Of het de plaats delict is moet nog blijken. Vooralsnog is dit de vindplaats.’
‘Waar is het dan gebeurd?’
‘Laten we bij het begin beginnen’, leg ik uit. ‘Jullie hebben het huis inclusief de meubels opgekocht.’
‘We hebben gewoon een bod uitgebracht.’
‘Jullie kennen opkopers voor die losse spullen, de ambtenaren niet.’
‘Zo helpen we elkaar.’
‘Wat was hier’, zeg ik terwijl ik de bouwlamp aanklik.
‘Hier stond een hoge boekenkast. Die hebben we leeggeruimd. Zo konden we de lange schroeven eruit draaien waarmee de kast aan de muur was vastgemaakt. Daarna pakte mijn zwager in zijn eentje de kast op. Dat ding ziet er zwaarder uit dan het is. Toen zag ik dat erachter nog een muurkast was. Die was op slot en we konden nergens de sleutel ontdekken.’
‘Dus braken jullie de deur open.’
‘Nee, nee dat is een authentieke eikendeur. Kijk daar ligt die.’ Inderdaad, het is echt ouderwets handwerk, volhout en veel te kostbaar om met breekijzer te lijf te gaan. In plaats daarvan hebben ze geduldig de scharnieren eruit getikt.
Onbewust ga ik zwijgend voor de muurkast staan alsof ik voor een graf sta. Dat is het in feite ook.
‘Het moet in de woonkamer toch gestonken hebben als de hel’, gaat hij verder.
‘De boekenkast stond zo strak tegen de muur dat de stank er niet doorkwam.’
‘Dat was ook wat die inspecteur zei.’
‘Sjeng?’
‘Ja, die schijnt jou ook te kennen.’ Met een glimlach hoor ik het aan.
‘Wat dachten jullie wat er in de muurkast zou liggen?’
‘Juwelen, geheime documenten of een onderduikadres uit de tweede wereldoorlog. Maar zeker niet aan een lijk.’
‘Hadden jullie dan nog nooit van de uitdrukking: lijk in de kast gehoord?’
‘De jongste zoon van mijn zwager doet iets in de administratie. Hij begon daar meteen over. Maar ik had er nog nooit van gehoord.’
‘Hoe ging het verder toen jullie de deur eruit hadden gehaald.’
‘Eigenlijk waren we teleurgesteld. Het enige wat er lag was een donsdeken met daarop een rozenkrans. Die pakte we weg en toen zagen we het lijk. Maar het was zover vergaan dat het een kunstwerk leek.’
‘Dus hebben jullie het uit de kast gehaald.’
‘Ja, we hebben het gewoon in de kamer gelegd. De volgende dag liet ik het Toos, mijn vrouw zien. Zij had zoiets eens op tv gezien en zij flipte totaal uit. Toen hebben we de politie gebeld.’
‘Hoe lag het lijk in de kast?’
‘Gewoon, in die linkerhoek lag het hoofd. De rug lag naar de deur en de benen waren opgetrokken.’
‘Wat had hij aan?’
‘Een ouderwetse tricot pyjama en er lag een kussen onder zijn hoofd. Op de grond lag een sprei. Zo was het net alsof hij sliep.’
‘Als ik iemand hier zo zou neerleggen’, zeg ik alsof ik de handeling uitvoer. ‘Dan had ik zijn rug tegen mij aan, de benen links en zijn hoofd rechts.’
‘Het lijk lag andersom. Dat weet ik heel zeker.’
‘Ik zou het zo doen omdat ik rechtshandig ben.’
‘Dan moet de dader dus linkshandig zijn.’
‘Vermoedelijk. In ieder geval heeft hij dit met veel respect naar de dode gedaan.’
‘Waarom?’, vraagt hij.
‘Omdat hij het slachtoffer kende.’
‘Waarom heeft die niet gewoon een gat in de tuin gegraven?’
‘Dan zouden de buren het hebben gezien.’
‘Hij had het lijk ook ergens kunnen dumpen.’
‘Dan moet je wel een auto hebben.’
‘Ik zou het dan in de kelder leggen.’
‘Met een lijk die steile houten trap afgaan? Voor je het weet breek je je nek.’
‘Dus de muurkast was gewoon de simpelste oplossing?’
‘Zo gaat het altijd’, leg ik uit.
‘Heb je dit dan al een keer eerder meegemaakt?’
‘Nee, ik bedoel dat de dader in zijn ogen heel logisch heeft gehandeld.’
‘Waarom is de dader niet naar de politie gegaan? Het slachtoffer is een natuurlijke dood gestorven. Welke logica zit daarachter?’
‘Angst, schaamte of misschien kwam het door zijn verleden.’
‘Zou het een homo zijn geweest? Het slachtoffer had immers een pyjama aan.’
‘Dat betekent dat die hier heeft geslapen, meer niet.’
‘Waarom heeft niemand het slachtoffer als vermist opgegeven?’
‘Als je geen kinderen, familie of bekenden hebt, wie moet je dan missen? Er zijn mensen die jarenlang dood in hun huis hebben gelegen zonder dat iemand dat door had.’
‘Dat was met de dader ook gebeurd als hij niet van buiten was te zien’, laat D’r Wiel weten.
‘Waar lag die?’
‘De politie vond hem in die fauteuil. Die stond toen vlakbij het raam. Ze waren getipt door de krantenjongen. Die zag hem al dagen in dezelfde houding.’
‘Hoelang heeft de vorige eigenaar hier gewoond?’
‘Dat weet ik niet. In ieder geval de hypotheek was allang afgelost, hoorde we van de notaris.’
‘Dan woonde hij hier al minstens dertig jaar. Zo oud zijn de meubels ook wel.’
‘Die hebben ze vast en zeker bij hun trouwen gekocht.’
‘Wat was de doodsoorzaak van zijn vrouw?’, vraag ik verder.
‘Borstkanker, heb ik gehoord.’
‘Wie zei dat?’
‘De buurvrouw, zij spraken elkaar weleens.’
‘Heb je nog foto’s en andere persoonlijke spullen gevonden?’
‘Slechts een paar oude fotoalbums.’
‘Wat heb je daarmee gedaan?’
‘De buurvrouw wilde ze wel hebben.’, zegt hij terwijl hij in de richting wijst waar ze woont.
‘Welk merk sigaretten rookte hij?’
‘Ik heb een aangebroken doos sigaren gevonden. De naam ben ik vergeten. Maar de inhoud was totaal verstaft.’
‘En drank?’
‘Boven in de keukenkast vond ik deze niet geopende fles jenever. In de rest van het huis lag niets.’
Ik bekijk de fles. Het is niets bijzonders. Behalve dan dat die nog geprijsd is in guldens.
‘Dadelijk moet je bij de buurvrouw aanbellen’, gaat hij verder.
‘Wilde zij mij dan ook spreken?’
‘Maar wat graag.’
‘Heeft ze dan wat te melden?’
‘Even tussen ons; ze heeft de politie niet alles verteld.’
Rustig leidt hij mij naar buiten. In de hal kijk ik nog eenmaal langs de trap naar boven. Dit had mijn huis kunnen zijn. Maar gelukkig is het dat niet geworden. Buiten geven we elkaar de hand en dan ga ik.
‘Je had je auto op de oprit mogen zetten’, zegt hij.
‘Ik heb geen auto en ik ben gewoon te voet gekomen.’
‘Je woont toch helemaal in Heerlen?’
‘Dat is nog geen drie kwartier lopen.’
‘Dat is al te ver voor mij’, laat hij weten en dan fluistert hij. ‘Ze staat om de hoek.’
Ik zwaai nog eenmaal en loop kalm weg. Als de deur dicht is, blijf ik even staan en kijk ik quasi geïnteresseerd in het rond.
‘Bent u die detective?’, hoor ik de buurvrouw achter mij vragen. Ik draai me om en zie haar met een snoeischaartje in de hand. Net als vorig jaar is ze de haagbeuk aan het bijknippen. Dat doet ze stukje bij beetje want het is zwaar werk.
‘Niet officieel’, laat ik haar weten.
‘Weet u nog dat wij elkaar vorig jaar hebben gesproken?’
‘Ja dat klopt, we hebben het toen uitvoerig gehad over dit huis, de natuur in de nabij omgeving en de buurt. Dat was voor mij reden genoeg om de makelaar te bellen voor een bezichtiging.’
‘Het is jammer dat u het huis niet heeft gekocht. Want wat er nu in zit.’
‘Helaas, het was niet mijn woning.’
‘Maar het is wel goed dat u er bent want anders wordt het misdrijf nooit opgelost.’
‘Ik heb eigenlijk nog wat vragen’, zeg ik zachtjes.
‘Kom binnen dan zet ik koffie’ Vlot loop ik achter haar aan. In de keuken begint zij meteen met het zetten van de koffie terwijl ik mijn jas ophang. Half geïnteresseerd luister ik naar wat ze zegt over het merk koffie dat ze gebruikt en dat ze tegenwoordig steeds vaker theedrinken.
‘Ik hoopte al dat je ook hier zou komen’, meldt opeens mannenstem. Verschrikt kijk ik op. ‘Ik ben Math’, stelt hij zich voor.
‘En ik ben Max.’
‘Jij bent dus die beroemde detective.’
‘Ik ben geen detective, ik assisteer slechts.’
‘Wie assisteert wie’, merkt hij op. Wij lopen samen de keuken in.
We gaan zitten aan een tafeltje met uitzicht op de lange tuin. Helemaal achterin staat een schuurtje. Aan de ene kant ligt een composthoop en aan de andere kant is de moestuin. In het midden van de tuin is een gazon met aan weerszijden een border met bloemen. Voor het huis is een terras met een tuinset. Ik weet niet waarom we daar gaan zitten. Het is er warm genoeg voor.
‘Je had vorig jaar al met Mia, mijn vrouw, gesproken.’
‘Mijn man is sinds vorige maand met pensioen’, laat zij weten als zij met de koffie aankomt.
‘Jammer dat je niet hier bent komen wonen’, zegt hij. ‘Want ik zou weleens weten wat jij zoal had meegemaakt.’
‘Dat wil iedereen wel. Alleen ben ik niet zo’n prater.’
‘Dat was Hans ook niet, maar ondertussen.’
‘Hans?’, vraag ik.
‘Hans Palenberg, onze voormalige buurman.’
‘In de krant stond altijd Johannes.’
‘Dat was zijn doopnaam.’
‘Dat uitgerekend hij een lijk in de kast heeft gestopt’, zegt Mia vol ongeloof. Ondertussen pakt zij een zelfgebakken cake en geeft mij het grootste stuk.
‘Jij moet er nog van groeien’, merkt hij op.
‘Ik ben toch al lang genoeg.’
‘Hans zei altijd dat die dik in orde was’, laat hij weten terwijl hij met zijn handen gebaart hoe dun hij wel niet was.
‘Hij fietste veel’, vult zij aan.
‘Hij ging er dus wel op uit’, merk ik op.
‘Iedere dag als het een beetje weer was dan ging hij fietsen’, zegt zij
‘Tot Monschau toe ging die’, laat hij weten.
‘Hij fietste ook veel door de Ardennen’, merkt zij op.
‘Dan had hij een uitstekende conditie. Maakte hij die tochten met vrienden?’
‘Nee, hij ging altijd alleen’, antwoordt zij.
‘Hadden jullie goed contact met hem?’
‘De laatste jaren werd het steeds beter.’
‘Zijn jullie weleens bij hem op bezoek geweest?’
‘Ik heb weleens een kop koffie bij hem gedronken’, laat Mia weten.
‘En ik hielp hem bij het snoeien van de coniferen’, vult hij aan.
‘Wat was het voor iemand?’
‘Hij was een hele aardige, stille man’, zegt zij.
‘Heeft hij het ook over zijn verleden gehad?’
‘Niet veel.’, laat zij weten. ‘Hij heeft het wel eens over zijn kindertijd gehad. Als jongentje groeide hij op in pleeggezinnen. Zijn familie heeft hem in de kou laten staan en wie hem wel hielp was niet te vertrouwen. Meer wilde hij daarover niet zeggen.’
‘Waar heeft hij gewerkt?’
‘Bij de gemeente.’
‘Klopt het dat jullie de fotoboeken van Hans hebben?’, vraag ik.
‘Die wilde de nieuwe buurman zomaar in de container gooien’, zegt Mia verontwaardigd.
‘Ik dacht dat zijn dochter het huis had gekocht.’
‘Maar over de renovatie heeft ze niets te zeggen’, merkt Math op. Ondertussen pakt Mia de foto’s.
Even later komt ze terug met enkele boeken. ‘Dit is alles’, verontschuldigd zij zich.
Zij heeft de albums reeds op volgorde gelegd en ik pak het eerste boek. Het is hun trouwalbum. Het zijn de gebruikelijk foto’s. Stadshuis, kerk en een reportage in een park. Als laatste zijn er wat kiekjes bijgevoegd van de receptie. Alle foto’s zijn in zwart-wit, in klein formaat en enigszins verkleurd.
‘Ik zie geen familie’, merk ik op.
‘Klopt, zij was enig kind en haar ouders waren er al niet meer’, ligt Mia toe. ‘En Hans was alle contact met zijn familie en pleeggezinnen kwijtgeraakt.’
Andere albums zijn voornamelijk gevuld met vakantiefoto’s. Monschau, Beieren en het Gardameer waren zo te zien hun favoriete bestemmingen.
‘Wie is dat andere koppel?’, wil ik weten.
‘Dat waren Carel en Mina’, antwoordt zij. ‘Die hebben in dit huis gewoond. Zij trokken veel met elkaar op.’
‘Zo te zien hebben ze de hele vakantie maar één fotorolletje gebruikt., merk ik op.
‘Die is er waarschijnlijk nog door de fotograaf erin en eruit gehaald., laat Math weten. ‘Dat deden mijn ouders ook altijd.’
‘Dit is ook grappig. Bij thuiskomst hadden ze nog een paar foto’s over. Die hebben ze dan maar in de tuin volgeschoten.’
‘Dat deed je toen’, zegt zij. ‘Weet je onze oudste zoon had bij zijn laatste vakantie bijna duizend foto’s gemaakt.’
‘Dat vind ik tegenwoordig ook een heel normaal aantal’, laat ik weten terwijl de foto’s nauwgezet bestudeer.
‘Daar staan de twee mannen’, laat zij lachend weten.
‘Ze poseren hier in de tuin’, zeg ik terwijl ik opkijk.
‘Ze staan naast het schuurtje’, wijst hij aan.
‘Wij hebben het alleen in een andere kleur geverfd’, gaat zij verder.
Ik blader door. De jaartallen volgen elkaar op. Dus is het archief compleet. Het laatste boek stopt abrupt.
‘Na de dood van zijn vrouw heeft hij geen foto’s meer gemaakt’, legt zij uit. Tenslotte vind ik nog een paar losse foto’s van recentere datum.
‘Die laatste heb ik van Hans gemaakt’, ligt Math toe. Als ik de foto nader bekijk zie ik weer hetzelfde schuurtje.
‘Dat was vlak voor zijn overlijden’, gaat zij verder.
‘Die foto stond ook in de krant’, merk ik op. ‘Alleen hadden zij uitsluitend zijn gezicht afgedrukt en de rest weggesneden.
‘Ben jij een fotograaf?’, vraagt Mia. ‘Want jij bent de eerste die dat opvalt.’
‘Het is een hobby van mij’, zeg ik terwijl ik Hans vergelijk met oudere foto’s. ‘Hij is na de dood van zijn vrouw meer aan sport gaan doen.’
‘Dat zie je vaker dat mensen dan juist meer op hun gezondheid gaan letten’, merkt Math op.
‘Had hij het weleens over zijn vrouw?’
‘Niet veel’, zegt Mia, ‘behalve dan dat ze een goed huwelijk hebben gehad.’
‘Waar is zijn vrouw aan gestorven?’
‘Aan borstkanker’, gaat zij verder. ‘Moet je voorstellen, een dag nadat hij met pensioen ging kreeg zij dat te horen.’
‘Hebben jullie zijn vrouw gekend?’
‘Nee, maar Carel raakte niet uitgesproken over haar’, laat hij weten. ‘Volgens mij hebben ze een relatie gehad.’
‘Zeg nu niet zo’n onzin’, commandeert zij. ‘Die man was zwaar dement. Hij woonde daarom al een tijdje in een verpleeghuis. Zij zat na een val in een revalidatiekliniek. Daarna zou ze weer terugkomen. Maar dat is er niet meer van gekomen.’
‘Dit huis heeft meer dan een jaar leeg gestaan’, vult hij aan. ‘Pas na haar dood is het verkocht.’
‘Wanneer zijn jullie hier komen wonen?’
‘In 2003 of was het 2004?’, vraagt zij aan haar man.
‘Dat is een goede vraag. Het was in ieder geval in augustus en op de dag dat we verhuisden was het bloedheet.’
‘Oh ja, toen hebben we nog foto’s gevonden’ Ze staat op en gaat zoeken terwijl hij de koffiekan gaat halen. Ondertussen kijk ik verder in de doos met fotoalbums. Onderin ligt een oude camera. Voorzichtig pak ik die eruit.
‘Carel en Mina hadden precies dezelfde’, merkt Math op.
‘Lag dat dan nog hier?’
‘Een stichting had het huis leeggehaald. Maar ze waren de zolder vergeten. Daar had zij de foto’s verstopt nadat haar man dom ging doen.’
‘Hadden ze dan geen kinderen?’
‘Ze hebben een zoon gehad. Maar die is gestorven aan leukemie. Daarom hebben ze alles nagelaten aan een leukemiestichting.’
‘Hadden ze verder geen familie?’
‘Ze hadden nog wat achterneven en nichten. Maar daar hadden ze geen contact mee.’
‘Waarom heeft Hans niet alles nagelaten aan bijvoorbeeld de kankerbestrijding?’
‘Dat hebben we hem weleens gezegd. Maar om één of andere reden heeft hij dat niet gedaan.’
‘Sorry, dat het zolang duurde’, verontschuldigt Mia zich en ze stopt mij een album in de hand.
Vluchtig blader ik er doorheen. Want ik heb wel genoeg foto’s gezien. Achterin zitten een aantal opnames die bij Hans en zijn vrouw thuis zijn genomen.
‘Toen ik vorig jaar het huis bezichtigde’, merk ik op, ‘stonden de meubels nog op precies dezelfde plek.’
‘Dan is er de afgelopen tien jaar niets in dat huis gebeurd’, concludeert hij.
‘Is dat de vrouw van Hans?’ Ik wijs naar de vrouw met een doek om haar hoofd.
‘Ja, door de chemo was zij al haar haren kwijtgeraakt’, ligt zij toe. ‘Op een andere foto kun je zien dat Carel niet meer zo helder was.’
‘Welke sigaretten rookte Hans?’ Verrast kijken Mia en Math mij aan.
‘Hij rookte niet’, laat zij weten.
‘En het sterkste wat hij dronk was een kop zwarte koffie’, vult hij aan.
‘Toch hier zie je hem met een sigaret in de ene hand en een glas bier in de andere.’
‘Die foto is van heel lang geleden’, legt Math uit. ‘Want hij had toen ook nog een volle haarbos.’
‘Deze foto’s zijn hooguit een jaar of twee voor jullie verhuizing gemaakt.’
‘Ja, dat klopt en vlak daarna overleed Hans’ vrouw, werd Carel krankzinnig verklaard en …’
‘Waarom moet je dat altijd zo zeggen’, onderbreekt zij hem. ‘Het zijn gewoon de laatste foto’s van deze vier mensen. Zij hebben het samen gezellig gehad en verder kun je er niets mee.’
‘Met dat laatste ben ik het niet eens’, meld ik haar. ‘Op deze foto zie je, bijvoorbeeld, op de achtergrond de boekenkast die later voor de muurkast is gezet.’
‘Die stond toen nog aan de andere kant van de kamer’, merkt hij op. ‘Dus lag het lijk er nog niet in.’
‘Hebben jullie deze foto aan de politie laten zien?’ Ik laat hun een andere foto zien waar ze alle vier naast elkaar zitten te poseren.
‘Waarom zouden die erin geïnteresseerd zijn?’, stelt hij als wedervraag. ‘Je ziet slechts twee oudere koppels.’
‘Het gaat niet om hun. Maar om de man die deze foto heeft genomen.’
‘Ze konden heus wel overweg met een zelfontspanner’, verklaart hij.
‘Die functie zit niet op deze camera.’
‘Dus jij denkt dat de fotograaf in de kast ligt.’
‘Dat zou zomaar kunnen.’
‘Maar dan noch heb je niets aan deze foto’s’, verdedigd zij zich. ‘Want die onbekende is op geen enkele foto te zien.’
‘Daarentegen zie je wel bijvoorbeeld dat de fotograaf langer was dan Hans of Carel’, leg ik uit. ‘Dat kan een belangrijk detail zijn.’
‘Nu je het zegt klinkt het logisch’, verklaart hij. ‘Maar daar had ik vooraf niet aan gedacht.’
‘Wat hebben jullie nog meer niet gezegd?’
‘Hans zei eens: ik heb de spoken uit mijn verleden begraven’, laat hij weten.
‘We waren bang dat die opmerking volledig uit zijn verband zou worden getrokken’, gaat zij verder.
‘Hij bedoelde eigenlijk dat hij zich over zijn jeugdtrauma had heen gezet.’
‘Begraven’, herhaal ik. ‘Was hij links of rechtshandig?’
‘Hij schreef met rechts’, legt Mia uit. ‘Daar hadden ze hem op school toe gedwongen. Maar eigenlijk was hij linkshandig.’
‘Volgens mij weet jij al precies wat er is gebeurd’, gaat Math uitdagend verder.
‘Voor een goed onderzoek moet je altijd alle mogelijkheden openhouden.’
‘Je praat al net als die inspecteur Ra…’, laat Mia weten.
‘Inspecteur Rademackers, Sjeng Rademackers’, vul ik aan.
‘Hij kende jou ook.’
‘Wie kent mij niet’, zeg ik. Ondertussen maak ik aanstalten om te vertrekken.
‘Hoe gaat het verder?’, wil zij weten.
‘Ik moet nog wat laten uitzoeken. Daarvoor wil ik graag een paar foto’s van Hans lenen?’
‘Neem alle albums maar mee’, zegt Math met een royaal gebaar.
‘Die passen niet in mijn rugzak’ Hij pakt mijn tas en met een beetje passen en meten gaan alle boeken erin.
Dan vind ik in de doos ook nog een mapje met bankafschriften. Ik vind het eigenlijk niet netjes om in andermans papieren te neuzen. Maar in dit geval is het in het belang van het onderzoek.
‘Hij had niet veel pensioen’, merk ik op.
‘Maar hij gaf ook amper wat uit’, laat Mia weten.
‘Waar is Hans begraven?’, vraag ik terwijl we naar de deur lopen.
‘Hij is gecremeerd en zijn as is uitgestrooid’, verklaart zij. ‘Dat was zijn uitdrukkelijke wens.’
‘Mijn vrouw is nog bij het afscheid in het crematorium geweest.’
‘Ik vond dat ik daar aanwezig moest zijn.’
‘Was het druk?’
‘Ik was er. De jonge agent die Hans had gevonden. Een oudere collega begeleidde hem. Het was namelijk zijn eerste lijk. Dan was er nog iemand van de begrafenisonderneming. Oh ja, de krantenjongen die hem achter het raam had zag liggen was er samen met zijn vriendin en moeder.’
‘Dat is niet veel.’
‘Na afloop sprak ik met iemand van het crematorium. Hij zei dat normaal, bij dit soort mensen, helemaal niemand komt.’
‘Waren er geen voormalige collega’s aanwezig?’
‘Hij is al een eeuwigheid geleden met de vut gegaan’, laat Math weten. ‘Na zo’n tijd kent niemand je meer.’
‘Toen was hij pas 55 jaar’, vult zij aan.
‘Ik kon nog met 62 jaar eruit.’
‘En ik moet minimaal tot mijn 67e doorgaan’, zeg ik. ‘Misschien is dat ook wel beter als je weinig bekenden hebt.’
We lopen nog even door de tuin. Het perceel van Math en Mia ligt een meter lager dan van hun buren. Dat valt nog mee als je ziet hoe steil de heuvel is waarop de huizen zijn gebouwd. Toch kun je achter in de lange tuin nog over het hek kijken. Trots vertelt Math dat hij de oude schuur helemaal heeft geschuurd en geverfd. Het dak is het volgende project. Ik merk op dat aan de deur nog dezelfde scharnieren zitten als op de foto’s.
We nemen hartelijk afscheid en ik loop nog eenmaal langs het spookhuis. Aandachtig bekijk ik het pand. Er is niets bijzonders te zien. Het is gewoon een huis van dertien in het dozijn.
Ik stop even en stuur, om het met Math’s woorden te zeggen mijn assistent, mijn bevindingen. Ik hoop dat mijn toelichting niet te beknopt is. Ondertussen denk ik na over welke route ik naar huis neem. In ieder geval eentje met een flinke omweg. Want ik moet eens heel diep en lang nadenken over alles wat ik heb gehoord.
Voordat ik wegloop blader ik nog even vlot door de ingescande documenten. Die zijn lastig te lezen op het kleine scherm van mijn telefoon. Maar dit moet ik gewoon weten. Met een beetje moeite lees ik: Caissière en melanoom, dat is precies wat ik wilde weten.
Ondertussen krijg ik als antwoord: ‘Goed gezien maar meten is weten.’
‘Max?’ Verschrikt draai ik me om. Tot mijn verrassing staat D’r Wiel daar. Hij komt naar mij toe en fluistert: ‘Ben je bij Mia en Math wat te weten gekomen.’
‘We hebben een goed gesprek gehad.’
‘Weet je het?’
‘Ik ben nog bezig met mijn onderzoek’, probeer ik hem af te wimpelen. ‘Wat hebben ze jou gezegd?’, stel ik snel als wedervraag.
‘Ze hebben mij het nodige over de vorige bewoner gezegd.’
‘En Mia heeft jou verteld dat ik vorig jaar dit huis ook wilde kopen.’
‘Nee, Math raakte niet over jou uitgepraat. Van hem wist ik dat jij die detective bent.’
‘Dat gesprek is dan nog niet zo lang geleden geweest.’
‘Daags na zijn pensionering. Daarvoor zag ik hem nooit. Maar dat hebben ze toch niet gezegd?’
‘Het laat zich raden’, zeg ik.
‘Jij bent geen gokker, jij hebt inzicht.’ Ik heb eigenlijk geen zin in dit gesprek en wil doorlopen. Want hij is mij aan het uithoren en daar heb ik een hekel aan.
‘De andere buren’, gaat hij op een geheimzinnige toon verder. ‘Daar moet je eens aanbellen. Die heb ik zojuist gesproken en over jou verteld.’
‘Hebben zij nog specifieke informatie?’
‘Je moet altijd met de buren spreken’, zegt hij terwijl hij naar binnen gaat.
Ik word niet graag voor het blok gezet. Dat zal wel voor iedereen gelden. Maar als autist komt het extra hard aan. Want anderen kunnen makkelijker ter plekke een uitweg bedenken. Terwijl ik vooraf een alternatief achter de hand moet hebben.
Ik bel maar aan. Want hij heeft gelijk: je moet altijd met de buren spreken. En als het contact mislukt ga ik terug naar D’r Wiel. Dat hij het dan maar oplost.
Op de deur staat de naam van een vrouw. Toch doet een man open. Hij is in de twintig en heeft werkkleding aan die onder de vlekken zit. ‘Ik had zojuist met D’r Wiel, jullie buurman, gesproken over wat hiernaast is gebeurd.’
‘We praten niet met de pers of andere nieuwsgierigen.’
‘Dat is die detective’, zegt een andere man. ‘Onze buurman heeft het zojuist over hem gehad.’
De eerste man ver excuseert zich en laat mij binnen. In de gang ligt versleten laminaat en het behang heeft zijn beste tijd ook gehad. Het geheel was een paar jaar geleden heel erg in. Nee het was, om het in goed Nederlands te zeggen, ‘hot’. Maar het heeft de tand des tijds niet doorstaan. Dit in tegenstelling tot de klassieke, pardon authentieke, vloer bij de buren.
Ondanks de andere inrichting valt het mij meteen op dat beide huizen twee- onder- één kap woningen zijn. Het vreemde is dat je dat aan de aan de buitenkant niet kunt zien.
‘We moeten de gang nog onderhanden nemen’, verontschuldigt de andere man.
‘Ik ben Ron’, zegt de man die opendeed en de andere man stelt zich voor als Sef. Op zijn uiterlijk af te gaan is die naam afgeleid van Yoesef. Aan zijn Nederlands is het niet te horen. Wel dat beide mannen niet uit Limburg komen.
Ze leiden mij via de keuken naar de woonkamer. De keuken is provisorisch ingericht. Terwijl ze in de kamer druk bezig zijn met behangen.
‘We wonen hier pas’, legt Ron uit. ‘En we hadden geen tijd om eerst het hele huis op te knappen.’
‘Als ik zo alle bouwmaterialen bekijk zijn jullie nog heel wat van plan.’
‘We willen hier een bed en breakfast beginnen’, laat Sef weten.
‘Het is een groot huis, mooie groene omgeving en is goed bereikbaar.’
‘Dat zei de makelaar ook’, zegt Ron.
‘Maar hij heeft niets gezegd over wat hiernaast is gebeurd.’
‘Hij heeft het minimale verteld zodat hij nooit van misleiding beschuldigd kan worden’, laat Ron weten.
‘Ik vind het wel eng wat er is gebeurd’, gaat de ander verder. ‘Het schijnt dat de politie vorig jaar ook in dit huis heeft gezocht. Dachten ze dat hier ook wat lag?’
‘Dit huis is het spiegelbeeld van hiernaast. Dus als je hier een ruimte vindt dan moet die in het andere huis ook zijn.’
‘Waar lag het … dan?’, vraagt Sef.
‘In die kast’, wijs ik. ‘Mag ik er eens in kijken?’
Ga je gang, gebaart Ron. Ik maak de deur open en tot mijn verrassing ligt de kast vol met keukenspullen. Snel kijk ik om de hoek.
‘Nu begrijp ik het’, laat ik weten. ‘Die kast maakte oorspronkelijk deel uit van de keuken. Maar bij de buren is die naar de aanbouw verhuisd. Daardoor verloor deze ruimte haar functie.’
‘Dan stop je er maar een lijk in?’, zegt Ron.
‘De kast was leeg. Dus was het de ideale plek om het lijk even uit het zicht te hebben.’
‘Zo redeneer je als je een plek zoek voor bijvoorbeeld je nieuwe stofzuiger’, brengt Ron daartegen in. ‘Maar dit is totaal anders.’
‘In een crisismoment volgen we automatisch onze ingesleten gewoonten.’
‘Welke gewoonte heeft hem dan doen alsof er niets is gebeurd?’
‘Misschien hoefde hij niets te doen.’
‘Weet je al wie het is?’, vraagt Sef.
‘Ik weet in welke richting ik het moet zoeken.’
‘Waarom komen die klungels van de politie dan geen stap verder?’, gaat Ron verder.
‘De politie is op hetzelfde spoor. Maar de mensen uit de buurt hebben niet alle informatie gedeeld.’
‘Het lijken mij hele gewone types. Die hebben toch niets te verbergen?’, zegt Sef die blijkbaar al met iedereen heeft gesproken.
‘Iedereen heeft wel wat te verbergen. Soms is dat schaamte, soms zijn er financiële redenen en …?’ Met opzet laat ik een korte stilte vallen. Dat doet inspecteur Sjeng ook altijd. Alleen hij kan dat veel genialer omdat hij mensen van nature aanvoelt. Ondertussen kijken beide mannen elkaar vertwijfeld aan. Vlak voordat zij iets willen zeggen ga ik op dezelfde toon verder. ‘Of waarom hebben jullie het naamplaatje van de vorige bewoonster nog niet verwijderd? Het zijn slechts twee simpele schroefjes’ Ron zucht.
‘We wilden hier een nieuwe start maken’, legt hij uit.
‘Die vieze tering aso’s hoeven niet te weten dat we hier wonen’, gaat zijn vriend verder.
‘Vreselijk dat het zo moet gaan. Maar waar ik eigenlijk voor kwam was wat de vorige bewoonster zei over wat hiernaast is gebeurd?’
‘Zij heeft hier maar een paar jaar gewoond’, zegt Ron. ‘Dat lijk lag er al veel langer.’
‘Van wie heeft zij het huis gekocht?’
‘Een oude man. Die heeft hier heel lang gewoond. Hij en zijn buurman hadden een bloedhekel aan elkaar. Jarenlang negeerden ze elkaar en ging alles goed. Na de dood van de buurvrouw ging het opeens helemaal fout. Toen heeft hij fel uitgehaald naar zijn buurman.’
‘Was het dat verbaal of fysiek?’
‘De man die hier woonde had hele slechte ogen dus bleef het beperkt tot woorden.’
‘Wat zei hij dan?’
Even is het stil. Dan zegt Sef: ‘Hij zei tegen zijn buurman: je praat nu ook als een flikker.’ Ik moet bijna lachen op de manier hoe het uit zijn mond komt.
‘Maar zij heeft de buurman later gesproken en niets aan hem gehoord’, gaat Ron verder.
‘Dat verklaart waarom hij kon doen alsof er niets aan de hand was’, zeg ik nadenkend.
‘Heb je dan de zaak rond?’
‘Wat ik nu nog nodig heb is een nauwkeurige liniaal.’
‘Dit is het beste wat we hebben’, zegt Sef.
‘Halve millimeters, dat is nog te veel. Ik moet terug naar D’r Wiel.’
‘Zal die wel thuis zijn?’
‘Reken maar en hij heeft precies wat ik zoek.’
Even later bel ik weer bij D’r Wiel aan. Lang hoef ik niet te wachten. Want er wordt bijna direct opengedaan. Verrast kijkt hij mij aan.
‘Ik heb jouw hulp nodig’, laat ik hem weten. Onmiddellijk laat hij mij binnen.
‘Wat heb je nodig?’
‘Die tafel bij het raam’ Brutaal weg leg ik daar mijn rugzak op en pak er de fotoalbums uit. ‘Dat opmeten van de schroeven doe je natuurlijk met een schuifmaat en die zou ik graag willen lenen.’
‘Wil je de dikte van het papier meten?’
‘Ik ga eens iemand goed tussen de ogen kijken.’
‘Dat zijn die oude albums die ik aan Mia heb gegeven’, merkt hij op. ‘Waarom wilde zij die zo graag hebben.’
‘Ze verwijt zichzelf dat ze niet genoeg naar Hans heeft omgekeken.’
‘Wat is er met de andere buren aan de hand?
‘Zij willen een rottijd achter zich laten.’
‘Heeft dat iets met hun geaardheid te maken? Dat maakt mij geen flikker uit. Oh nee, dat is het verkeerde woord.’
Ik kijk op en vraag: ‘Hoe zit het mij jou?’
‘Ik heb niets te verbergen.’
‘Nee? Wie heeft dan dit huis gekocht? Jij, je zwager of je dochter?’
‘Mijn dochter.’
‘Je zei dat ze in de verkoop werkt. Strikt genomen is een caissière dat ook. Nu weet ik niet hoeveel ze bij de supermarkt verdiend. Maar dit huis koop je er zeker niet van.’
‘Heb je dat ook al uitgezocht.’
‘Ik weet ook al hoe jullie te werk gaan. Jij en je zwager kopen huizen met achterstallig onderhoud die snel verkocht moeten worden. Dan krijg je dubbele korting. Je knapt het wat op en verkoopt het met praatjes als authentiek, onderhoudsvrij en niet van echt hout te onderscheiden. Zo krijg je de hoogste prijs. Dat is jullie winst.’
‘Weet je wel wat die kozijnen kosten?’
‘Niet precies. Maar ik heb vorig jaar heel veel huizen bezichtigd en ben mij uitgebreid gaan verdiepen in wat verbouwingen kosten. Daardoor weet ik dat die kozijnen het goedkoopste zijn wat er is. Al moet ik eraan toevoegen dat jullie die perfect hebben geplaatst.’
‘We zijn geen beunhazen. Wij zijn ondernemers.’
‘Daar is niets mis mee. Alleen officieel doen jullie je voor als particulier die een huis koopt en toevallig met winst verkoopt. Zo is de opbrengst belastingvrij. Een ondernemer daarentegen moet wel over de winst belasting betalen.
Maar de belastingdienst is ook niet achterlijk. Als ze ontdekken dat je regelmatig huizen koopt en verkoopt dan heb je wat uit te leggen. Om hun op een dwaalspoor te zetten schakelden jullie je kinderen in.’
‘Die gaan er ook echt in wonen’, brengt hij daartegenin.
‘Net lang genoeg om geen argwaan te wekken. Wat dat betreft was het lijk in de kast voor jullie een buitenkans. Want uiteraard wil geen enkele vrouw in een spookhuis wonen. Dus kun je snel het pand verkopen en de winst incasseren.
Helaas krijgt de politie het onderzoek niet afgerond en dat is niet goed voor de prijs. Toen hoorde je Math over mij praten. Jij dacht die man kan de zaak oplossen en dan kunnen wij maximale winst maken.’
‘Je hebt gelijk omtrent dat kopen en verkopen. Maar dat staat toch los van het moordonderzoek?’
‘Sjeng kijkt, net als ik, na het volledige huis en maakt een overzicht van wat, wanneer is gebeurd. Zo ontdekte hij dat de politie pas was gebeld nadat de vorige vuilcontainer was opgehaald. De politie is vervolgens op de stort gaan zoeken naar mogelijke aanwijzingen. Tussen de rotzooi vonden ze asbest. Maar ze konden niet aantonen dat dat van hier kwam. Op de plek waar de zogenaamde watertank heeft gelegen, vonden ze olie. Alleen zo weinig dat ze niet konden bewijzen dat jullie illegaal een olietank hebben gesaneerd.’
‘Dat heeft toch allemaal niets met het lijk te maken?’
‘Dat zegt iedere verdachte.’
‘Wij zijn toch geen criminelen?’
‘Wat zou je er zelf van denken als je bij de recherche werkte?’, kaats ik de vraag terug.
‘Dan vroeg ik me af wat die sjacheraars nog meer verborgen houden’, zegt hij met een zucht.
‘Je zegt het zelf. Heb je een stuk papier en een pen? Dan kan ik eens beginnen.’ Ondertussen pak ik mijn telefoon en klik ik mijn rekenmachine app aan. Zwijgzaam ga ik aan de slag.
‘Wat is jou in die foto’s opgevallen?’, vraagt hij nadat ik het tweede blad heb volgeschreven met cijfers en formules.
‘Ik was bij Math en Mia de oude en nieuwe foto’s van Hans met elkaar aan het vergelijken. Toen viel mij dit op. ‘Ik wijs naar het scharnier van de schuurdeur. ‘Het lijkt net alsof die opeens lager hangt. Maar ik heb de schuur van dichtbij bekeken en ontdekt dat de hoogte nooit is gewijzigd.’
‘Dat terras wat ervoor ligt is opnieuw gelegd. Daar heb ik Math nog mee geholpen.’
‘De drempel steekt nog altijd even ver boven het terras uit. Dus die hoogte is ook niet veranderd.’
‘Die ene foto is gemaakt door Math en hij is een stuk groter.’
‘Dan had het verschil juist kleiner moeten lijken.’
‘Toegegeven het is merkwaardig. Maar je kunt er toch verder niks mee?’ In zijn stem klinkt iets van teleurstelling.
‘Daarom ben ik eens beter naar de gezichten gaan kijken’, ga ik enthousiast verder.
‘De mode, kapsels alles is veranderd. Ik lijk ook niet meer op mijn foto’s van vroeger.’
‘Om die reden kijkt de marechaussee op Schiphol vooral naar het patroon dat gevormd wordt door de ogen, neus en mond. Immers die blijven, nadat je volgroeid bent, altijd op dezelfde in je schedel zitten.’
‘Dus je bent de afstand tussen de ogen, neus en mond aan het opmeten?’
‘Meten is weten.’
‘Maar die foto’s zijn toch niet allemaal even groot?’
‘Daarom reken ik alles om naar verhoudingscijfers.’
‘Ben je ingenieur van beroep?’
‘Boekhouder.’
‘Wat is het resultaat?’, vraagt hij.
‘Dit zijn de cijfers van de oude foto’s. Die liggen bij elkaar in de buurt. Dit zijn de verhoudingen van de laatste foto’s.’
‘Die zijn duidelijk anders. Maar dat zegt mij niets.’
‘Ik heb ook de autopsiefoto’s opgemeten’, leg ik uit.
‘Die zijn hetzelfde als van de eerste serie cijfers.’
‘Daarmee is het bewijs rond.’
‘Wacht even, begin eens bij het begin want nu kan ik het niet meer volgen.’
‘Daar was ik zelf nog mee bezig.’, zeg ik aarzelend. ‘In ieder geval. Hier heeft meer dan dertig jaar een echtpaar gewoond. Ze hadden geen kinderen of andere familie.
Met de ene buur hadden ze ruzie. Met de andere buren hadden ze juist uitstekend contact. Dit viertal maakte allerlei uitstapjes en ging zelfs samen op vakantie.
Als Hans met pensioen gaat, slaat het noodlot toe. Binnen een jaar sterft zijn vrouw, zijn goede buren vertrekken en staat hij er helemaal alleen voor.’
‘Toen legde hij dat lijk in de kast.’
‘Laten we even bij de feiten blijven. Tegen Mia zegt hij later dat zijn vrouw is overleden aan borstkanker. Maar op haar overlijdensakte staat: Melanoom.’
‘Dat zijn toch kwaadaardige moedervlekken? Een vriendin van mijn vrouw heeft dat ook gehad. Zij was er gelukkig op tijd bij.’
‘De vrouw van Hans niet. Zij had reeds uitzaaiingen door haar hele lichaam.’
‘Waarom heeft hij dat niet gezegd?’
‘Er is nog meer’, ga ik verder. ‘Iedereen zegt dat hij niet rookte. Terwijl het hele plafon door het vele roken was verkleurd.’
‘Na dood van zijn vrouw is hij veel sportiever geworden. Dat zie je vaker bij mensen die geconfronteerd worden met kanker.’
‘Behalve bij mannen die zonder vrienden of familie achterblijven. Die gaan juist meer roken en drinken.’
‘Weet je ik leidde inspecteur Sjeng door het huis. Op de slaapkamer keek hij naar het plafon en vroeg zich hardop af wie er zo gerookt had. Volgens mij wist hij toen wat er was gebeurd. Maar hij kon het niet bewijzen.’
‘Je had hem niet deze fotoalbums laten zien.’
‘Wat had hij dan nog meer aan deze kiekjes kunnen zien?’
‘Dit bijvoorbeeld, rond de tijd van Hans pensionering duikt erop eens een vijfde persoon op. Die heeft deze foto gemaakt.’ Ik laat hem de foto zien met de twee koppels.
‘Wie is die fotograaf?’, onderbreekt hij me.
‘Waarschijnlijk is het iemand die Hans heeft leren kennen in één van zijn pleeggezinnen. Maar het kan net zo goed een bekende zijn geweest van Carel en Mina. Of misschien hebben ze hem op een terrasje in Monschau ontmoet.
Wat ik wel weet is dat niemand hem heeft herkend of als vermist heeft opgegeven. Want zijn foto stond in de krant en de politie heeft de lijst van vermiste personen en gezochte criminelen minutieus uitgezocht.’
‘De foto van Hans stond toch in de krant?’
‘Even niet vooruitlopen want anders raak ik met mijn verhaal in de war. Waar was ik gebleven. Oh ja, Hans staat er op eens helemaal alleen voor. Dan komt die onbekende. Waarschijnlijk is hij blijven slapen en ’s ochtends treft hij Hans dood aan.’
‘Doodoorzaak?’
‘Volgens de patholoog was het een natuurlijke dood en er is geen reden om daaraan te twijfelen. Wat niet wegneemt dat Hans zware mentale klappen had gekregen. Niet in de laatste plaats omdat hij er achter was gekomen dat zijn vrouw hem jarenlang had bedrogen met nota bene zijn beste vriend.’
‘Waar lag hij?’
‘Beneden, want die onbekende kreeg hem niet van de trap getild.’
‘Waarom heeft hij niet de politie gebeld?’
‘Dat weet ik niet zeker. Misschien had hij slechte ervaringen met de politie. Misschien handelde hij uit angst of deed hij het in een opwelling.’
‘Hij had het lijk wel met veel eerbied in de lege kast gelegd.’
‘Hij was zeker niet gevoelloos.’
‘Dan doet hij gewoon de deur dicht.’
‘En gaat hij buiten een luchtje scheppen’, vul ik aan. ‘Daar ontdekt hij dat de beste buren zijn vertrokken. Van geen kwaad bewust probeert hij een praatje te maken met de andere buur.’
‘Dat ontaardt in een scheldpartij.’
‘Jij praat als een flikker’, citeer ik de buurman. ‘Dat vatte iedereen letterlijk op. Maar wat hij eigenlijk wilde zeggen is: je praat anders dus moet je wel een flikker zijn.’
‘Hij kon niet zien dat het ook iemand anders was.’
‘Niemand in de straat, winkel of gezondheidscentrum is het opgevallen dat hij de identiteit van Hans had overgenomen. Terwijl hij langer, sportiever en hartstikke kaal was.’
‘Het kon niet opvallender zijn’, concludeert hij.
‘Daarom ging hij niet naar de notaris. Want dan moet je je identificeren. Zijn paspoort had hij ook niet verlengd. Want hij wist dat een getraind oog de verschillen wel zou zien.’
‘Borstkanker was gewoon een gok’, merkt hij op.
‘Daar overlijden veel vrouwen aan. Dus dat vindt niemand vreemd. Net zo goed dat een sportieveling niet rookt of drinkt.’
‘Maar Hans had slechts een klein pensioen en weinig spaargeld.’
‘Die ander had misschien een bijstanduitkering en schulden. Vergeet niet hij leefde zuinig en het huis was reeds afbetaald.’
‘Maar gemeente en schuldeisers blijven je toch onder je oude naam achtervolgen?’
‘Ze hebben hun best gedaan. Maar toen ze hem niet vonden, noteerde de gemeente: vertrokken met onbekende bestemming. Schuldeisers hebben hun vordering afgeschreven. Alle dossiers zijn gesloten en in één van de vele archieven gestopt die uitpuilen met soortgelijke gevallen.’
‘Het ronde archief zul je bedoelen’, zegt hij met een zucht. Zwijgzaam kijken we elkaar aan. ‘Waar denk je aan?’, vraagt D’r Wiel als hij mij ziet glimlachen.
‘Ik moet er net aan denken dat de tegels in de gang zijn gemaakt in art deco stijl.’
‘De makelaar zei dat het authentiek is’, zegt hij lachend terwijl hij naar de keuken loopt.
‘Dat zei hij ook van de bakelieten lichtknoppen, de trap en zelfs de kelder.’
‘Ook wat te drinken?’, vraagt hij zonder te horen wat ik zeg.
‘Zolang het geen wortelensap of karnemelk is doe ik met je mee.’
‘Wil je me dood hebben.’ Hij komt terug met twee biertjes en kijkt op mijn telefoon wat ik aan Sjeng app.
‘Wat zijn onvermisten?’, vraagt hij.
‘Mensen die vermist zijn maar door niemand worden vermist.’
‘Die liggen jaren dood in hun woning zonder dat iemand dat door heeft.’
‘Of ze leven zonder dat iemand hen ziet.’
‘De nieuwe Hans was zo één’, zegt hij.
‘De oude was dat na de dood van zijn vrouw ook.’
‘In wat voor een maatschappij leven we dat dit kan gebeuren.’
‘De maatschappij ben jij en ik’, breng ik daartegenin. ‘Vraag je daarom maar eens af wanneer je voor het laatst met je buurman hebt gesproken? Of wanneer heb je die ene vrouw, die je weleens in je straat of in de winkel tegenkomt, nog gezien? Het kunnen allemaal vermisten zijn die door jou niet worden vermist.’